31 januari 2020
Reactie artikel Puntkomma

In de meest recente Puntkomma, een gratis Rotterdams tijdschrift over kunst en cultuur, deelden Hugo Bongers en Dirk Monsma hun gedachten over De stad is meervoud, het advies waarin de RRKC de Rotterdamse gemeente en cultuursector oproept van inclusiviteit een prioriteit te maken. Het verheugt de Raad dat Bongers en Monsma de moeite namen het advies tot zich te nemen en er op te reflecteren. De Raad vindt het echter jammer dat zij zich over bepaalde zaken onnodig zorgen lijken te maken. Beleidsadviseur Diana Chin-A-Fat stelt hen graag puntsgewijs gerust:
Er wordt gevreesd dat de RRKC andere invalshoeken dan culturele diversiteit niet relevant zou vinden, denk aan “mensen met een beperking” of de “lhbt-ers”. Maar dat is niet het geval. Wat hier gebeurt doet denken aan een begrip dat Stella Bergsma in 2017 in HP de Tijd introduceert: het ‘Hoezittetanisme’ – in het Engels het ‘whataboutism’ – vooral gebruikt om feministen de mond te snoeren. Het is wat Bongers en Monsma hier, ongetwijfeld onbewust, toepassen: “Jij windt je op over dit, maar hoe zit het dan met dat?” Dit leidt echter de aandacht af van het onderwerp in kwestie. In het advies van de RRKC staat – letterlijk – dat het begrip inclusiviteit inherent van toepassing is op iedereen. Wel gelooft de RRKC dat achtergestelde groepen op verschillende manieren worden benadeeld. Focussen, inzoomen, op in dit geval culturele diversiteit doet recht aan specifieke drempels, uitdagingen en vormen van discriminatie. De andere invalshoeken waar Bongers en Monsma om vragen verdienen wat de RRKC betreft elk een eigen advies: inclusiviteit is geen one size fits all, maar maatwerk.
Er word gevreesd dat de RRKC onder ‘culturele sector’ alleen de gesubsidieerde sector verstaat. Vervolgens wordt aan de RRKC uitgelegd dat Rotterdam buiten de gesubsidieerde banen heel divers is. Maar daar zijn we het over eens. Daarom geeft het advies in het eerste hoofdstuk het verschil al aan tussen wat de RRKC de formele sector (wel gesubsidieerd) en informele sector (niet gesubsidieerd) noemt. Het advies richt zich op de formele, dus gesubsidieerde, sector omdat het onzinnig is dat notabene het door de gemeente gefinancierde deel zo weinig divers is. Dat dat een probleem is dat acute aandacht behoeft hoeven we de informele culturele sector echt niet te vertellen.
Er wordt gevreesd dat de RRKC niks vindt van de “ingewikkelde” relatie tussen programmering en publiek. Het is meer zo dat de RRKC de relatie tussen programmering en publiek niet ingewikkeld vindt. Een brede programmering draagt eenvoudigweg bij aan een breed bereik. Individuele instellingen hoeven er niet voor iedere Rotterdammer te zijn, maar de gesubsidieerde sector als geheel zou wel heel Rotterdam moeten bedienen. Helaas minder vanzelfsprekend, ook voor Monsma en Bongers, is het belang van de ‘P’ van Personeel. Daarom benadrukt de RRKC dan ook in zijn advies dat een diverse personeelssamenstelling, met name op de niveaus waar beslissingen worden genomen, bijdraagt aan het duurzaam diversifiëren van programmering én publiek. Zie hiervoor ook de resultaten van ons eerste (2018) en tweede (2020) onderzoek in het kader van inclusiviteit, in samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam.
In het stuk van Monsma en Bongers worden hiernaast nog twee, meer algemene maar eveneens onnodige, zorgen geformuleerd die de RRKC graag wegneemt. Met name omdat dit soort weifelingen door ‘inclusiviteits-sceptici’ nog wel eens worden ingezet om vooruitgang te blokkéren.
Er wordt gevreesd dat de aandacht voor inclusiviteit “wordt gesmoord in quota en turflijstjes”. Maar het enige wat door quota wordt gesmoord is de hardnekkige begunstiging van dominante groepen (over het algemeen wit en mannelijk). Daarom doen dominante groepen quota vaak af als turflijstjes.
Er wordt gevreesd voor te veel meetbare gegevens, af te vinken lijstjes en verantwoordings-protocollen. Het is juist deze angst voor meetbaarheid die vooruitgang al een halve eeuw in de weg zit. De verantwoordelijkheid voor een inclusieve culturele sector lag te lang alléén bij de sector zelf: de sector hoefde niet te meten en de gemeente hoefde niet te weten. Nu is dat anders. De gemeente houdt instellingen in de nieuwe Cultuurplanperiode ‘accountable’. Dit kan niet anders dan bijdragen aan een inclusievere culturele sector.
De RRKC hoopt hiermee enkele zorgen bij Monsma en Bongers te hebben weggenomen. Tot slot wil de RRKC de heren oproepen één onderdeel in hun stuk te rectificeren: in de laatste alinea van hun stuk roepen zij kleine, ongesubsidieerde, instellingen op de grote witte instellingen te helpen in hun ontwikkeling. Dit bedoelen Bongers en Monsma ongetwijfeld andersom.
Diana Chin-A-Fat, beleidsadviseur Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC)